Onderzoek naar bestuurdersaansprakelijkheid: maatschappelijke plicht van de curator?

Mag de curator nog onderzoek verrichten naar bestuurdersaansprakelijkheid indien er voldoende middelen in de boedel beschikbaar zijn om alle crediteuren te voldoen? In een recente uitspraak van de rechtbank Rotterdam is bepaald dat de curator bij zijn taakuitoefening tevens rekening moet houden met maatschappelijke belangen. Deze maatschappelijke belangen kunnen zwaarder wegen dan het belang van de bestuurders van failliet dat onderzoek naar hun eventuele aansprakelijkheid wordt gestaakt, ook als alle crediteuren uit de boedel kunnen worden voldaan.

De centrale vraag in deze kwestie is of een curator (nader) onderzoek naar bestuurdersaansprakelijkheid mag verrichten als er voldoende middelen in de boedel beschikbaar zijn om de crediteuren reeds volledig te voldoen.

Door de aangesproken (oud-)bestuurders werd gesteld dat de curator bij die stand van zaken geen belang meer had bij zijn onderzoek naar hun aansprakelijkheid. Daarbij kan gedacht worden aan het aloude adagium ‘zonder voldoende belang komt niemand een rechtsvordering toe’ (art. 3:303 BW).

Deze stelling lijkt aanstonds goed verdedigbaar, aangezien eventuele toewijzing van bestuurdersaansprakelijkheidsvorderingen niet ertoe leidt dat crediteuren van failliet betaald worden. Zij kunnen in deze kwestie immers ook al zonder die toewijzing worden betaald. Met de nadruk op ‘kunnen’, aangezien zij nu (nog) kunnen worden betaald, maar mogelijk niet meer (volledig) indien de beschikbare middelen in de boedel zouden worden aangewend om het salaris van de curator te voldoen ten behoeve van zijn onderzoek naar de eventuele aansprakelijkheid van de bestuurders.

Op zijn minst genomen is de vraag daarom gerechtvaardigd of de curator wel belang heeft bij het (voortzetten van het) onderzoek naar eventuele aansprakelijkheid van de bestuurders.

In deze kwestie had de kantonrechter in een ontbindingsprocedure en in een kort geding tussen de failliet en een werknemer geoordeeld dat op het bestuur een verantwoordelijkheid rust om ervoor te zorgen dat het tijdig van juiste en toereikende informatie wordt voorzien. De kantonrechter acht aannemelijk dat het bestuur daarin te afwachtend is geweest.

Nadat de bestuurders aansprakelijk waren gesteld door de curator hebben zij ex art. 69 Fw onder meer verzocht aan de rechter-commissaris om geen nadere procedures meer in te stellen. De rechter-commissaris wees dit verzoek af onder het mom dat beheer en vereffening van de boedel niet de enige taken van de curator zijn, maar dat het ook de taak van de curator is om onderzoek te doen naar de oorzaak c.q. oorzaken van het faillissement. Daarnaast heeft de rechter-commissaris overwogen dat een of meer bestuurders mogelijk (mede)verantwoordelijk zijn voor het faillissement en uit dien hoofde schadeplichtig, wat weer tot meer opbrengsten voor de boedel kan leiden.

Belang curator/maatschappij versus belangen bestuurders

Op 21 juni 2017 deed de rechtbank Rotterdam in deze zaak in hoger beroep uitspraak op grond van art. 67 Faillissementswet. Overwogen wordt:

De curator is belast met het beheer en de vereffening van de failliete boedel (art. 68 Fw). Naar huidige maatstaven is de taak van de curator echter breder dan louter het beheer en de vereffening van de boedel. Volgens de huidige taakopvatting dient hij onder omstandigheden tevens rekening te houden met andere belangen, waaronder maatschappelijke belangen, de belangen van de gefailleerde zelf en de belangen van de werknemers. Tot de taken van de curator wordt ook gerekend een onderzoek naar de oorzaken van het faillissement. De rechtbank ziet een bevestiging van de ontwikkeling in de opvatting ten aanzien van de taak van de curator in de Wet versterking positie curator, die met ingang van 1 juli 2017 in werking zal treden. Op grond van die wet dient de curator bij het beheer en de vereffening van de failliete boedel te bezien of er sprake is van onregelmatigheden die het faillissement (mede) hebben veroorzaakt, de vereffening van de failliete boedel bemoeilijken of het tekort in het faillissement hebben vergroot.

De rechtbank loopt hiermee dus al vooruit op de – in deze zaak niet toepasselijke – Wet versterking positie curator (die per 1 juli 2017 in werking is getreden).

De rechtbank kan zich niet vinden in de stelling van de bestuurders dat de curator tot afwikkeling en uitbetaling dient over te gaan zodra hij constateert dat alle schuldeisers betaald kunnen worden. Aan de wijze van beëindiging van het faillissement kan pas worden toegekomen indien de curator zijn taken heeft vervuld, waaronder volgens de rechtbank is begrepen het onderzoek naar de oorzaken van het faillissement, zoals het onderzoek naar eventuele aansprakelijkheid van de bestuurders.

Tegenover de belangen van de boedel en de gefailleerde staat het maatschappelijke belang van het oorzakenonderzoek. De curator dient aldus een belangenafweging te maken. De rechtbank oordeelt dat de curator op goede gronden heeft kunnen menen dat bij de huidige stand van zaken het maatschappelijke belang van het oorzakenonderzoek in het onderhavige geval zwaarder weegt dan de belangen van de bestuurders:

In dat kader komt betekenis toe aan de omstandigheid dat de uitspraken van de kantonrechter van 21 augustus 2014 de curator (mede) aanleiding hebben kunnen geven om nader onderzoek te doen naar de eventuele aansprakelijkheid van de bestuurders […]. Ten tweede is van belang dat op dit moment in het voorlopig getuigenverhoor nog (maar) twee getuigen gehoord hoeven te worden, waarna de curator […] de afweging zal maken of zal worden overgegaan tot aansprakelijkheidsprocedures jegens het bestuur […]. Ten slotte is van belang dat de curator ter mondelinge behandeling heeft verklaard dat, indien besloten wordt geen verdere aansprakelijkheidsprocedures in te stellen, de verificatievergadering spoedig zal worden aangevraagd. Uit deze omstandigheden volgt dat op dit moment nog slechts een beperkt aantal werkzaamheden nodig zal zijn om tot meer duidelijkheid te komen over het vervolg van het faillissement. Gegeven het feit dat het oorzakenonderzoek tot de taak van de curator behoort, kan niet worden gezegd dat de curator in die omstandigheden dat onderzoek niet zou mogen voortzetten. Daarnaast staat bij de huidige stand van zaken niet vast dat het boedelactief zal afnemen als gevolg van het oorzakenonderzoek van de curator en staat dus ook niet vast dat de belangen van de boedel en de gefailleerde worden geschaad.

De belangenafweging valt in dit geval dus in het voordeel van de curator uit. Wat overigens nog precies het maatschappelijk belang is van het oorzakenonderzoek terwijl er voldoende boedelactief aanwezig is, wordt niet toegelicht. Veronderstellenderwijs zou dit enerzijds kunnen zijn het principiële belang dat bij ieder faillissement komt vast te staan wat de oorzaak ervan is en – zeker zo relevant – anderzijds de maatschappelijke tendens dat bestuurders vaker en in grotere mate rekenschap moeten geven van en verantwoording moeten afleggen voor hun bestuurshandelen.

Waarop de rechtbank haar overweging baseert dat bij de huidige stand van zaken niet vaststaat dat het boedelactief zal afnemen als gevolg van het onderzoek van de curator, blijkt niet uit de uitspraak. Hier is een vraagteken bij te plaatsen, omdat curatoren in het algemeen kosten maken voor dergelijke onderzoeken en in het algemeen die kosten (lees: salaris curator) ten laste van de boedel (kunnen) laten komen. Het valt zeker niet uit te sluiten dat de betreffende curator daadwerkelijk zonder verdere kosten zijn onderzoek wenst te voltooien (hetgeen prijzenswaardig zou zijn en temeer zou onderstrepen dat hij het maatschappelijke gedeelte van zijn taak uiterst serieus neemt).

Het is overigens maar de vraag of de rechtbank tot een ander oordeel zou zijn gekomen als de curator zijn onderzoek op kosten van de boedel zou voortzetten.

Conclusie

De centrale vraag in deze kwestie is of een curator (nader) onderzoek naar bestuurdersaansprakelijkheid mag verrichten als er voldoende middelen in de boedel beschikbaar zijn om de crediteuren reeds volledig te voldoen.

Door de bestuurders werd gesteld dat de curator bij die stand van zaken geen belang meer had bij zijn onderzoek naar hun aansprakelijkheid, aangezien eventuele toewijzing van bestuurdersaansprakelijkheidsvorderingen niet ertoe leidt dat crediteuren van failliet betaald worden.

De rechtbank overweegt onder meer dat tegenover de belangen van de boedel en de gefailleerde het maatschappelijke belang van het oorzakenonderzoek staat. De curator dient aldus een belangenafweging te maken, die er in deze kwestie toe heeft geleid dat de curator op goede gronden heeft kunnen menen dat het maatschappelijke belang van het oorzakenonderzoek zwaarder weegt dan de belangen van de bestuurders.

Kortom: ook al is het niet nodig voor volledige betaling van de crediteuren van de failliet, de curator mag zijn onderzoek naar (eventuele) bestuurdersaansprakelijkheid voortzetten.

Vastgesteld kan worden dat de positie van de curator met deze uitspraak wordt versterkt, althans dat zijn maatschappelijke taakvervulling wordt onderstreept.

Bron: dirkzwager